
Niemand wist echt hoe het was begonnen, maar het Pad van Lamentaties was goed bekend in het dorp. Een smal, stoffig pad geflankeerd door verwelkte bomen die leken geheimen naar de wind te fluisteren. Er werd gezegd dat degenen die daarheen gingen veranderd terugkwamen, alsof er een onzichtbaar gewicht op hun schouders was neergedaald.
Die nacht besloten Carlos en Laura, een stel dat worstelde om de vonk in hun relatie levend te houden, de waarschuwingen van de dorpsoudsten uit te dagen. Ze hadden wekenlang ruzie gehad over hun problemen, en beiden voelden dat een avontuur hen zou kunnen helpen weer met elkaar te verbinden. De volle maan verlichtte het pad, en de koele bries droeg een troostende geur van vochtige aarde met zich mee. Maar terwijl ze de duisternis ingingen, begon de sfeer benauwd te voelen.
Terwijl ze liepen, merkten ze dat de stilte overweldigend was. Er waren geen vogels die zongen of geluiden van nachtelijke wezens; alleen het gekraak van bladeren onder hun voeten. Carlos probeerde het ijs te breken door te praten over hun gelukkige herinneringen, maar Laura leek afgeleid, haar ogen gefocust op een onbepaald punt tussen de bomen. Het was toen dat ze begonnen te fluisteren, nauwelijks hoorbaar, alsof het pad zelf tot hen sprak. “Kom terug, kom terug…” zei een verre stem. Laura huiverde en greep Carlos’ arm vast.
Ze besloten door te gaan, maar het pad leek zich eindeloos uit te strekken. Elke stap werd zwaarder, alsof de grond zelf hen probeerde tegen te houden. Carlos, die probeerde kalm te blijven, stelde voor om terug te keren, maar Laura was terughoudend. Iets in haar blik was veranderd, en hij voelde een rilling over zijn rug lopen.
De schaduwen lengden om hen heen, en plotseling kwam de duisternis tot leven. Vage figuren begonnen tevoorschijn te komen tussen de bomen, schaduwen van mensen die doelloos leken rond te dwalen. Carlos knipperde, denkend dat zijn geest hem voor de gek hield. “Ze kunnen niet echt zijn,” mompelde hij, maar toen hij zich naar Laura omdraaide, realiseerde hij zich dat ze niet langer aan zijn zijde was.
Wanhopig riep hij haar naam, maar alleen de echo van zijn stem antwoordde hem. De figuren begonnen dichterbij te komen, hun gezichten vervormd in uitdrukkingen van pijn en lijden. Carlos voelde zijn hart sneller kloppen terwijl hij probeerde de weg terug te herinneren. Maar het pad was veranderd, de bochten en kronkels leken hem nu te bespotten.
Met elke stap werden de fluisteringen luider, die hem opriepen. “Verlaat me niet, verlaat me niet…” Anguish greep hem vast, en terwijl hij bewoog, vervaagde Laura’s beeld in zijn geest. Was hij gevangen in een droom, of was dit een nachtmerrie waaruit hij niet kon ontwaken?
Uiteindelijk, net toen hij op het punt stond op te geven, stond hij tegenover een bekende figuur: Laura, met een vreemde glans in haar ogen. “Waarom ben je teruggekomen?” vroeg ze, haar stem klonk als een echo van de lamentaties om hen heen. Carlos voelde de grond onder zijn voeten trillen, en terwijl hij om zich heen keek, zag hij dat de schaduwen vorm hadden aangenomen, steeds dichterbij kwamen.
“Kom terug naar me,” fluisterde Laura, maar iets in haar blik vertelde hem dat ze niet dezelfde was. Net toen hij op het punt stond te antwoorden, sprong de duisternis naar hem toe, en een hartverscheurende schreeuw weerklonk in de lucht, echoënd een diepe en onverklaarbare pijn.
In de stilte die volgde, lag het pad weer verlaten, en het gefluister van de bladeren voegde zich bij een nieuwe lamentatie, eentje die net begon te worden verteld. Het dorp wist het nooit, maar die nacht eiste het pad weer een van zijn reizigers op.