
De trein gleed soepel door de tunnel, de lichten flikkerden af en toe terwijl het geluid van de motor in de duisternis weerklonk. Clara zat alleen in een compartiment, starend naar buiten terwijl de duisternis haar omhulde. Ze had besloten deze reis te maken om te ontsnappen aan het leven dat ze had achtergelaten: een uitputtende baan, een relatie die toxisch was geworden. Alles was te overweldigend geweest. Deze reis was haar poging om enige helderheid te vinden, maar het gevoel van onbehagen omhulde haar.
In de wagon waren er maar weinig passagiers, hun gezichten slechts vage schaduwen in het zwakke licht. Een onverzorgde man zat tegenover haar, haar aanstarend met doordringende ogen die leken te lezen wat ze dacht. Clara voelde een rilling over haar rug lopen en wendde haar blik af. De lucht werd zwaar, en het gemurmel van de trein veranderde in een oorverdovende stilte.
Toen Clara weer naar buiten keek, merkte ze dat het landschap drastisch was veranderd. De bomen waren verwrongen en kaal, alsof het leven zelf die plek had verlaten. Een dikke mist begon het pad te bedekken, en een gevoel van onbehagen greep haar vast. Ze keek om zich heen, en de andere passagiers leken in een diepe slaap te zijn, zich niet bewust van wat er om hen heen gebeurde.
De onverzorgde man staarde naar haar en glimlachte, een verontrustende uitdrukking die Clara’s hart sneller deed kloppen. “Het is niet zomaar een reis,” mompelde hij. “Het is een reis naar de waarheid.” Zijn woorden weerklonken in haar hoofd, en ze vroeg zich af wat dat kon betekenen. Angst begon haar te overweldigen terwijl de mist dikker werd, tot ze het bijna op haar huid kon voelen.
De trein stopte plotseling, en de lichten begonnen weer te flikkeren. Clara voelde de drang om te ontsnappen, om naar buiten te gaan en de onderdrukking van die plek achter te laten. Zonder na te denken, stond ze op en verliet de wagon. Toen ze dat deed, omhulde een ijzige kou haar, en ze bevond zich op een verlaten perron, verlicht door een zwak geel licht dat leek te flikkeren alsof het leefde.
Om haar heen was er geen spoor van de passagiers, alleen een diepe stilte. Het station was oud, met muren bedekt met schimmel en gebroken ramen. Clara waagde zich verder het perron op, het gevoel hebbend dat er iets naar haar keek. Het gevoel gevolgd te worden groeide, en haar hart bonkte in haar borst.
Plotseling hoorde ze het geluid van kinderlachjes in de verte weerklinken. “Wat is dat?” vroeg ze zich af, haar stem trilde. Ze volgde het geluid, elke stap weerklinkend in de eenzaamheid, tot ze een oude muurschildering op de muur bereikte. Het toonde een scène van een park, vol met spelende kinderen. Hun gezichten waren echter vervaagd en vervormd, alsof ze gevangen waren in een eindeloze marteling.
Terwijl Clara zich verloor in de schildering, veranderde het gemurmel van het lachen in geschreeuw. Ze draaide zich om, en de onverzorgde man was daar, glimlachend, maar nu was er iets sinister in zijn blik. “Je kunt niet ontsnappen aan wat je van binnen meedraagt,” zei hij, zijn stem diep en resonant. Clara voelde de grond onder haar voeten trillen, en de mist omhulde haar volledig.
In een oogwenk stopte het lachen, en de duisternis werd dichter. Een gevoel van paniek overweldigde haar, en met een laatste inspanning draaide ze zich om om terug naar de trein te rennen. Maar toen ze aankwam, sloeg de deur met een klap voor haar neus dicht. Clara keek om zich heen, en het station was veranderd. Het was nu gevuld met de vervormde gezichten van de passagiers, die haar intens aanstaarden, hun glimlachen onthullend een gedeelde waanzin.
“Laat me eruit!” schreeuwde ze, maar er kwam geen antwoord. De onverzorgde man verscheen naast haar. “De reis is voorbij,” zei hij, en met een zwaai van zijn hand omhulde de duisternis haar. Op dat moment begreep ze dat ze in een val was gelopen, dat deze reis niet ging om ontsnappen, maar om onder ogen zien wat ze had achtergelaten.
Toen ze eindelijk ontwaakte, was Clara terug in haar huis, in haar bed. Echter, de echo van die lachen en de vervormde gezichten bleven in haar hoofd weerklinken. Ze keek uit het raam en zag de mist zich verzamelen in haar tuin, wetende dat de reis in de duisternis nooit echt was geëindigd. Schaduwen loerden, en herinnerden haar eraan dat ware terreur soms niet buiten te vinden is, maar in de diepten van zichzelf.